De telefoon ging
Ze was gevallen en lag in de gang,
zei ze. Net na tien uur 's avonds was de telefoon gegaan. Op weg naar boven was over haar voeten gestruikeld, of we wilden komen. Het was een geluk bij een ongeluk dat ze naar bed wilde, want dat betekende dat ze de telefoon bij zich had. Anders was het een ander verhaal geweest en had ze misschien wel de nacht in de koude gang doorgebracht, wachtend op hulp.
Alhoewel, haar kennende had ze zich met veel pijn en moeite de kamer weer in gewerkt. Dat had ze bij een eerdere val tenminste een keer voor elkaar gekregen,

Haar' is overigens mijn 86-jarige moeder. Ze woont alleen in het huis waar we als gezin veertig jaar geleden zijn komen wonen. Mijn vader is er allang niet meer. Hij stierf zeer plotseling in 1992. en er is nooit een andere man in haar leven gekomen.


Gevallen
Het huis was bijna donker toen we aankwamen. Alleen in de gang en op de overloop brandde licht. Mijn moeder zat rechtop op de koude tegels en zei dat het wel goed met haar ging. Ze kon alleen niet overeind komen.

Een stoel werd uit de kamer gehaald en met wat moeite – je wilt toch niet teveel aan dat frêle lijf sjorren – hebben we haar daar op gekregen. Na even gezeten te hebben kon ze zelf opstaan. De traplift bracht haar naar boven.

We bleven nog even, nog steeds vol met adrenaline en spanning. Maar ze redde zich verder zelf wel zei ze. En dat was dat.

Avondklok
Thuis, in een la hebben we van die formulieren, waarin staat dat we mantelzorgers zijn en op daarom legaal de avondklok negeren.

Nooit meegenomen toen we met de hart in de keel naar haar toe fietsten. Van alles gaat er door je hoofd, in gedachten de ambulance al gebeld, maar aan die dingen denk je niet. Niet op zo'n moment waarin je niet weet hoe je haar aan treft.



Die rotziekte
Mantelzorgen in coronatijd. Op de gekste momenten je handen wassen, zoveel mogelijk afstand houden, de mondkapjes van de professionele verzorgenden en nu dus de avondklok.
Die rotziekte’ zoals ze Corona steevast noemt. Om er bij te zeggen: ‘Dat gaat vast nooit meer weg.’

Nee, eenzaam is ze niet – dat heeft ze herhaaldelijk verzekerd. Maar ze zou zo graag weer naar de kofiie-ochtenden van de kerk en het dorpshuis willen. En koersballen – ook al een jaar niet mogelijk.

Haar enige nog levende zus heeft ze ook al meer dan een jaar niet kunnen zien en onze nicht – oudste dochter van een andere zus – die regelmatig langskwam ook al niet. Of, en dat is het allerbelangrijkst, de kleinkinderen vaker zien. De laatste keer was met kerst.

Niet mijn moeders hoeder
Gelukkig komt er wel elke week een kennis langs. Net als zij een oud-lid van de kerkenraad. Toen mijn moeder uit de raad ging begon hij met zijn bezoekjes. En al zegt ze het niet, ze kijkt er elke week naar uit.

Toen alles net begon, belde de kennis mij op. Of het goed was dat hij bleef komen? Ondanks de lockdown?

Ik kon niet anders zeggen dan dat het mijn moeders beslissing was. Ook al vond ik het een eng idee. Mijn moeder mag dan halverwege de 80 zijn en door een beroerte moeilijk uit haar woorden komen in haar bovenkamer is verder niet veel mis en ze is zeker niet handelingsonbekwaam.

Ja, ze heeft zorg nodig en ik ben haar mantelzorger, ik ben niet mijn moeders hoeder. Dat kan ze gelukkig zelf nog.